Hanneke Kemeling

Hoe kunnen mensen beter scoren met hun teksten? Dat is de vraag waar Hanneke zich al 25 jaar mee bezighoudt. In  haar werk komt ze dagelijks mensen tegen die voor pittige schrijftaken staan. Soms vragen ze om een steuntje in de rug. In groepen of in individuele trajecten gaat ze dan met ze aan de slag om tot de meest effectieve teksten te komen.

De onderwerpen van de trainingen zijn divers. Ze hopt van klantgericht e-mailen, naar het schrijven van beleidsteksten en van  foutloos spellen naar het schrijven van een wetenschappelijke publicaties. Ook de bedrijven waar ze voor werkt zijn heel verschillend. Op dit moment is ze regelmatig te vinden bij het Centraal Planbureau, de UvA, Info Support, Siemens en RTL Nederland.

De digitale wereld heeft een grote impact gehad op de inhoud van haar werk. Normen over wat goede tekst goed maakt, zijn op veel punten vernieuwd of bijgesteld. Schrijvers moeten meer dan vroeger om kunnen gaan met een grote variatie aan tekstsoorten en communicatiekanalen. Daarvoor is een grote taalvaardigheid nodig. En: goede trainingen om die taalvaardigheid continu te blijven ontwikkelen.

 

Hé Hanneke, we hoorden dat je zowel  wetenschappelijk medewerkers van het Centraal Planbureau traint als beleidsmakers van verschillende ministeries, de ICT’ers van Info Support en verschillende afdelingen van RTL? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen deze groepen?    
Ja, dat klopt. Ik werk met heel verschillende groepen mensen. Dat is ook het leuke aan mijn vak. Hoe verschillend mijn opdrachtgevers ook zijn, het gaat altijd over taal en over hoe je taal het meest effectief inzet in hun specifieke werk. Meestal gaat het over geschreven taal, dus tekst. In alle denkbare soorten. Het kan gaan om beleidsrapporten, persberichten, ondertitels, reclameteksten, contracten, inspectierapporten, noem maar op.

Je ergert je wild aan slecht Nederlands op Social Media. Is het echt zo erg?
Nou, overdrijf je wel een beetje hoor. Waar gehakt wordt, vallen spaanders hè. Dus het is logisch dat mensen fouten maken. Maar wat ik wat merkwaardig vind, is dat mensen urenlang zitten te zweten op een sollicitatiebrief, een memo of een presentatie. Maar zodra ze iets op LinkedIn, Facebook, Twitter of in een blog zetten, dan lijken ze wel alle regels over argumentatie, zinsbouw, stijl en spelling overboord te gooien. Het is belangrijk dat je – altijd en overal – kritisch kijkt naar wat je hebt geschreven en de fouten herkent en verbetert. Doe je dat niet, dan haken niet alleen je lezers en volgers af, maar het doet ook afbreuk aan je professionele uitstraling; opdrachtgevers, nieuwe werkgevers kijken immers niet alleen naar je referenties, maar ook naar je online presentatie.

Moeten we niet gewoon accepteren dat onze taal verandert? Jij en nog een handvol schrijftrainers lijken de enigen die zich hier echt druk om maken.   
Ik denk dat je hier een onderscheid moet maken tussen het veranderen van de taal en het veranderen van de taalbeheersing. Dat zijn twee heel verschillende dingen. De taal verandert continu en dat maakt taal ook zo ontzettend interessant. Taalbeheersing zegt iets over hoe je die taal kunt inzetten, hoe vaardig je bent in het gebruiken van die constant veranderende taal. Ik erger me nooit aan taalverandering, en ik erger me ook niet per se aan mensen met een geringe taalbeheersing. Wie op een school gezeten heeft, bijvoorbeeld, waar weinig aandacht was voor taal, zou daar best de negatieve gevolgen van kunnen merken. Dat is niet iets om je aan te ergeren.  Maar ik vind wel dat je als schrijver er alles aan moet doen om goed bij je lezer over te komen.  En er zijn cursussen en opleidingen zat waarmee je je taalbeheersing op een hoger niveau kunt brengen. Waarom sommige mensen daar met een grote bocht omheen lopen, dat snap ik niet en dát vind ik soms ergerlijk.

Steeds meer mensen claimen dyslectisch te zijn. Is dit ook jouw indruk of is dit een flauw excuus voor slordige teksten?
Als het gaat om professionele schrijvers dan vind ik dat er nooit een excuus is om een slordige tekst af te leveren. Je kunt altijd aan anderen vragen om even mee te lezen of je kunt er zelf van alles aan doen om minder fouten te maken. Uit onderzoek blijkt dat er veel meer mensen rondlopen met het label ‘dyslectisch’ dan er dyslectici zijn. Het komt zeker voor, maar ik heb het bijvoorbeeld in mijn werk maar een keer of vijf meegemaakt in de afgelopen 25 jaar dat iemand echt dyslectisch bleek te zijn.  En ik heb tientallen mensen meegemaakt die in het onderwijs dat label hadden gekregen.

Of je nou dyslectisch bent of niet. Ik vind dat het geen excuus is voor een tekst met fouten. Dan zoek je een andere oplossing om toch een goede tekst af te leveren.

Wat voor type trainer ben je? Wat verwacht jij van je deelnemers?
Ik ben er niet op uit om op alle slakken zout te leggen en de frik uit te hangen in een training. Mijn doel is vooral om mensen weer een stapje verder te helpen en ze te laten zien waar ze misschien nog een puntje op de i kunnen zetten. Ik hoop altijd dat ik ze nóg wat enthousiaster kan maken over wat de taal allemaal te bieden heeft en hoe ze de taal kunnen inzetten om te bereiken wat ze willen, in hun werk of daarbuiten. Na de training hoor ik vaak terug, dat de deelnemers verrast zijn dat ze zoveel gelachen hebben, terwijl het onderwerp misschien niet zo humoristisch te boek staat.

Van deelnemers verwacht ik een open en coöperatieve houding.  Hoe meer vragen ze durven te stellen, hoe leuker een training wordt. Ik vind het belangrijk dat deelnemers met elkaar in gesprek gaan en elkaar ook taalkwesties voorleggen waar ze mee te maken hebben op hun werk. Vaak hebben ze goede tips voor elkaar en kunnen ze van elkaar leren.